Tijdelijke beperking maximale kredietvergoeding

Tijdelijke beperking maximale kredietvergoeding

In Nederland is de totale kredietvergoeding (rente en kosten) voor consumptief krediet aan een maximum gebonden. De maximale kredietvergoeding op jaarbasis is gelijk aan de wettelijke rente met een opslag van 12 procentpunten. Er mogen geen aanvullende kosten worden berekend. De wettelijke rente bedraagt momenteel 2%. De maximale kredietvergoeding bedraagt derhalve op jaarbasis 14%. Dit maximum geldt voor alle soorten consumptief krediet, zoals rood staan, sociale kredieten van gemeentelijke kredietbanken, gespreid betalen met een creditcard of een persoonlijke lening. 

De minister van Financiën heeft bekend gemaakt dat de opslag voor de maximale kredietvergoeding tijdelijk wordt verlaagd naar 8 procentpunten. De maximale kredietvergoeding komt daarmee tijdelijk uit op 10%. De verlaging geldt in ieder geval tot het einde van het jaar. De minister laat onderzoek doen naar een mogelijke structurele verlaging van de kredietvergoeding. Daarbij zal worden bezien of een differentiatie van de maximale vergoeding op basis van bijvoorbeeld de kredietvorm, de looptijd van het krediet of het kredietbedrag wenselijk is.

Overzicht verwachte maatregelen Belastingplan 2021

Overzicht verwachte maatregelen Belastingplan 2021

Op verzoek van de vaste commissie voor Financiën van de Tweede Kamer hebben de staatssecretarissen van Financiën een overzicht gegeven van de maatregelen en wetsvoorstellen die zullen worden opgenomen in het pakket Belastingplan 2021. Het betreft onder meer:

  1. het verhogen van het effectieve tarief voor de innovatiebox van 7 naar 9%;
  2. het aanscherpen van de renteaftrekbeperking om belastingontwijking in specifieke gevallen te voorkomen;
  3. aanpassing van het heffingsmoment bij aandelenoptierechten voor startups;
  4. aanpassing van de korting op de bijtelling voor zonnecelauto's; 
  5. reparatie van een onbeoogde wijziging van het eigenwoningforfait bij uitzending;
  6. verduidelijking van de regeling kleinschaligheidsinvesteringsaftrek;
  7. vervroegen van het belastbaar feit in de bpm van moment van tenaamstelling naar moment van inschrijving;
  8. aanpassing van de schijfgrenzen en tarieven in de bpm voor 2021 tot en met 2025;
  9. aanpassing van de aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten naar aanleiding van een arrest van de Hoge Raad;
  10. vrijstelling van de tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren COVID-19 (TOGS);
  11. fiscale coronareserve in de vennootschapsbelasting;
  12. de tijdelijke verhoging van de vrije ruimte in de werkkostenregeling.

Het pakket Belastingplan 2021 zal zoals gebruikelijk uit meerdere wetsvoorstellen bestaan. Naast de wetsvoorstellen Belastingplan 2021 en Overige fiscale maatregelen 2021 wordt een wetsvoorstel opgesteld voor een verbeterd toeslagenstelsel. Daarnaast worden diverse fiscale coronamaatregelen in een wetsvoorstel bij het pakket Belastingplan 2021 opgenomen. Tot slot is het streven om het wetsvoorstel CO2-heffing industrie op te nemen in het Belastingplan 2021.

Derde wijziging eerste tranche NOW

Derde wijziging eerste tranche NOW

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft enkele aanpassingen in de NOW-regeling aangebracht. Deze wijzigingen moeten ertoe leiden dat meer bedrijven een beroep op de regeling kunnen doen. De wijzigingen betreffen de eerste tranche van de NOW.

Seizoensbedrijven

Gericht op seizoensbedrijven wordt in de NOW een alternatieve rekenmethode voor de subsidiehoogte opgenomen. Als de loonsom van maart tot en met mei 2020 hoger is dan driemaal de loonsom van januari kan met de stijging van de loonsom rekening worden gehouden bij de vaststelling van de subsidie. De hoogte van de loonsom in de maanden april en mei wordt gemaximeerd op het niveau van maart.

Overgang van onderneming 

De afwijking voor startende ondernemingen van de standaardregel voor de omzetbepaling kan ook worden toegepast op ondernemingen die een andere onderneming hebben overgenomen. Bij ondernemingen die (een deel van) een andere onderneming hebben overgenomen kan voor de omzetvergelijking de omzet over de periode vanaf de eerste kalendermaand na de dag van overgang tot en met 29 februari 2020 worden genomen, omgerekend naar een periode van drie maanden. De overname moet minimaal een kalendermaand voor 29 februari 2020 liggen om een relevante refertemaand over te houden. De loonsombepaling voor seizoensbedrijven kan ook worden toegepast bij een onderneming die een andere onderneming heeft overgenomen en daardoor in januari geen representatieve loonsom heeft.

 Dertiende maand 

In de eerste tranche van de NOW wordt de subsidie gebaseerd op een loonsom met januari als referentiemaand. Wanneer de werkgever in januari een dertiende maand heeft uitgekeerd, vertekent dat de representativiteit van de referentiemaand. Daarom worden dertiende maanden uit de loonsommen verwijderd door het UWV bij de vaststelling van de subsidie.

Aanvraagtijdvak

Het aanvraagtijdvak voor de eerste tranche van de NOW is verlengd tot en met 5 juni 2020. Ook werkgevers die meenden eerder geen recht te hebben op een tegemoetkoming op grond van de NOW hebben hierdoor voldoende tijd om alsnog een aanvraag in te dienen.

Accountantsverklaring

Voor de NOW wordt een accountantsverklaring verplicht gesteld voor bedrijven die een voorschot (80% van het verleende subsidiebedrag) hebben ontvangen van € 100.000 of meer. Ook bij een vast te stellen subsidie van € 125.000 of meer is een accountantsverklaring vereist. Ondernemingen die een voorschot van minder dan € 100.000 hebben ontvangen zijn zelf verantwoordelijk om in te schatten of de subsidie op € 125.000 of meer wordt vastgesteld en dus een accountantsverklaring nodig is. 

Bij een verzoek om vaststelling van een subsidie met een voorschot boven € 20.000 of een subsidie boven € 25.000 is een verklaring van een derde vereist die de omzetdaling bevestigt. Dit kan een verklaring zijn van een administratiekantoor, een financieel dienstverlener of een brancheorganisatie. 

Aanvraag vaststelling subsidie 

Vaststelling van de eerste tranche van de subsidie kan worden aangevraagd vanaf 7 september. Indien er voor beide tijdvakken een NOW-aanvraag is of wordt ingediend, kan vaststelling pas aangevraagd worden na afloop van het tweede tijdvak. Voor die aanvragen om vaststelling waarvoor een accountantsverklaring vereist is, wordt de aanvraagtermijn verruimd van 24 naar 38 weken.

Kamervragen motie verruiming verliesverrekening

Kamervragen motie verruiming verliesverrekening

De Tweede Kamer heeft een motie aangenomen over de verruiming van de verliesverrekening in de vennootschapsbelasting. Aan de staatssecretaris van Financiën is gevraagd hoe en wanneer hij uitvoering zal geven aan deze motie en of de motie zal worden verwerkt in wetgeving.

De staatssecretaris heeft in het Besluit noodmaatregelen coronacrisis een maatregel opgenomen om de liquiditeitspositie van het bedrijfsleven te verbeteren. Dat kan door het vormen van een fiscale coronareserve bij het bepalen van de winst over 2019. Via deze reserve kan het verwachte corona-gerelateerde verlies over 2020 ten laste van de winst over 2019 worden gebracht. De fiscale coronareserve valt in het jaar 2020 vrij in de winst. De wetgeving omtrent de fiscale coronareserve wordt op dit moment voorbereid en zal worden opgenomen in het Belastingplan 2021. De staatssecretaris ziet geen aanleiding om de termijnen van de verliesverrekening in de vennootschapsbelasting op korte termijn te verruimen. Verliesverrekening leidt in zijn algemeenheid niet tot een snelle verbetering van de liquiditeitspositie en vormt daarom geen onmiddellijke stimulans voor het doen van investeringen.

Opbrengst verhuur tuinhuis toch belast in box 1?

Opbrengst verhuur tuinhuis toch belast in box 1?

Voor de heffing van de inkomstenbelasting worden de voordelen uit eigen woning gesteld op een forfaitair bedrag. Wordt de eigen woning tijdelijk aan derden ter beschikking gesteld, dan moet 70% van de daarmee behaalde opbrengst bij de voordelen worden geteld. De Wet IB 2001 kent een vrijstelling voor de opbrengsten van kamerverhuur, voor zover deze opbrengsten niet hoger zijn dan € 5.506 in 2020.

De vraag in een procedure bij de Hoge Raad is of de opbrengst van de verhuur van een tuinhuis al dan niet belast is. Een object is een aanhorigheid als dit behoort bij de woning, in gebruik is bij de woning of daaraan dienstbaar is. De rechtbank  merkte het tuinhuis aan als een aanhorigheid van de eigen woning. Daarmee maakt het tuinhuis deel uit van de eigen woning. De vraag is dus of bij de verhuur van een deel van de eigen woning 70% van de opbrengst bij het inkomen moet worden geteld. Volgens de rechtbank gaat de tekst van de wet uit van tijdelijke verhuur van de gehele woning. Dat volgt ook uit de parlementaire toelichting bij het betreffende wetsartikel. Tijdelijke verhuur van een gedeelte van de eigen woning is bij de parlementaire behandeling niet aan de orde geweest. Hof Amsterdam was van oordeel dat het tuinhuis geen onderdeel van de eigen woning meer was omdat het slechts tijdelijk als hoofdverblijf aan de eigenaar ter beschikking stond. Het tuinhuis moest volgens het hof in box 3 belast worden.

De advocaat-generaal (A-G) bij de Hoge Raad heeft aan deze procedure een conclusie gewijd. Volgens de A-G is denkbaar dat een tuinhuis dat fungeert als gastenverblijf dermate zelfstandig is dat het niet meer behoort tot de woning in kwestie. Dat is afhankelijk van de feitelijke situatie. In deze zaak stond vast dat het tuinhuis als aanhorigheid van de eigen woning moest worden aangemerkt. Volgens de staatssecretaris behoort een object, zodra is geconstateerd dat dit een aanhorigheid vormt, altijd tot de eigen woning. Uit de tekst van de wet volgt dat het (hoofd)gebouw de eigenaar en zijn huishouden anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking moet staan. Deze eis wordt niet afzonderlijk aan een aanhorigheid gesteld. De A-G deelt deze opvatting. Wel merkt hij op dat dit anders kan zijn wanneer een object permanent voor een ander doel wordt gebruikt en niet meer dienstbaar is aan het hoofdgebouw. Daarmee verliest het object de kwalificatie van  aanhorigheid.

In de Wet IB 2001 is bepaald dat een woning door het tijdelijk ter beschikking stellen aan derden niet de kwalificatie ‘eigen woning’ verliest. Volgens de A-G sluit de tekst van de wet niet uit dat de kortstondige verhuur van een deel van de eigen woning onder het regime van tijdelijke verhuur van de woning valt. Naar zijn mening is het in overeenstemming met de ratio van de wet om ook de kortstondige verhuur van delen van de eigen woning aan te merken als tijdelijke verhuur. De opbrengsten van de verhuur van delen van de eigen woning vallen dan onder de inkomsten uit de eigen woning.

De conclusie van de A-G is dat het beroep in cassatie van de staatssecretaris van Financiën gegrond moet worden verklaard.

Overigens heeft het gerechtshof in Den Haag onlangs geoordeeld dat de regeling voor het tijdelijk ter beschikking stellen van de woning niet geldt voor de tijdelijke verhuur van een gedeelte van een eigen woning. Dat betekende dat de woningeigenaar niet 70% van de opbrengst van de verhuur hoefde aan te geven als inkomsten uit de eigen woning. Volgens het hof is de kamerverhuurvrijstelling in dergelijke gevallen van toepassing, ook al is niet voldaan aan het daarvoor geldende vereiste van registratie van de huurder in de Basisregistratie Personen. Volgens het hof heeft dat vereiste slechts een bewijsfunctie en is het niet van belang als verder volledig is voldaan aan de materiële eisen voor toepassing van de vrijstelling. De casus betrof een woningeigenaar die een deel van zijn woning via airbnb verhuurde. De opbrengsten daarvan bleven beneden het bedrag van de kamerverhuurvrijstelling.