20 mrt, 2019 | Arbeidsrecht
In het Burgerlijk Wetboek staat dat een tussen partijen geldende regel niet van toepassing is als dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De rechter moet met een beroep op de redelijkheid en billijkheid terughoudend omgaan, zeker als het gaat om een regel van dwingend recht. Als in de wettelijke regel al een afweging van belangen is gemaakt door de wetgever, dan heeft een beroep op de redelijkheid en billijkheid alleen in uitzonderlijke gevallen kans van slagen.
Bij de regeling van de transitievergoeding heeft de wetgever een afweging van belangen gemaakt. Zo is de werkgever geen transitievergoeding verschuldigd als hij failliet is verklaard, aan hem surseance van betaling is verleend of onder de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen valt. De transitievergoeding kan in termijnen worden betaald als betaling ineens tot onaanvaardbare gevolgen voor de bedrijfsvoering van de werkgever leidt.
Een werkgever wilde met een beroep op de redelijkheid en billijkheid de aan een ontslagen werknemer verschuldigde transitievergoeding niet betalen. Het beroep was gebaseerd op financiële problemen van de werkgever. Die problemen waren aanleiding voor het ontslag. Volgens de kantonrechter zijn financiële problemen niet heel uitzonderlijk. Wel honoreerde de kantonrechter het verzoek om betaling in zes termijnen. De kantonrechter vond dat de werkgever voldoende had aangetoond dat betaling ineens van de transitievergoeding tot problemen zou leiden.
20 mrt, 2019 | Ondernemingswinst
Tot het ondernemingsvermogen behorende zaken kunnen op grond van goed koopmansgebruik bij een blijvende waardedaling worden afgewaardeerd van de boekwaarde naar de lagere bedrijfswaarde. Als de waardedaling wordt gecompenseerd is er geen aanleiding om de waardedaling ten laste van de winst te brengen.
Een landbouwer wilde de tot zijn ondernemingsvermogen behorende landbouwgrond afwaarderen in verband met de omzetting in natuurterrein. De bedrijfswaarde van de grond als natuurterrein is beduidend lager dan de waarde als landbouwgrond. De Belastingdienst weigerde de afwaardering ten laste van de winst toe te staan. Over de waarde van de grond voor en na de omzetting in natuurterrein was geen discussie tussen de landbouwer en de Belastingdienst. Als vergoeding voor de omzetting in natuurterrein ontving de landbouwer een bedrag aan compensatie. Deze compensatie was een vergoeding voor de waardedaling van de grond. Dat betekende dat bij de berekening van de winst rekening moest worden gehouden met deze compensatie. Hof Arnhem-Leeuwarden stelde vast dat de compensatie gelijk was aan de getaxeerde waardedaling van de grond als gevolg van de omzetting in natuurterrein. Daardoor was per saldo geen sprake van een waardevermindering die in mindering op de winst kon komen.
20 mrt, 2019 | Inkomstenbelasting
Bij de emigratie van iemand, die een aanmerkelijk belang heeft in een bv, wordt een conserverende aanslag inkomstenbelasting opgelegd. Deze aanslag heeft betrekking op een fictief vervreemdingsvoordeel van de aanmerkelijkbelangaandelen. Met waardeverminderingen van het aanmerkelijk belang na emigratie wordt rekening gehouden wanneer het tot invordering van de aanslag komt. Waardeveranderingen van vorderingen die de aanmerkelijkbelanghouder na zijn emigratie aan de vennootschap verstrekt, worden in Nederland niet in aanmerking genomen omdat belastingverdragen het heffingsrecht toewijzen aan de woonstaat.
De Hoge Raad heeft een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West Brabant bevestigd, waarin werd geoordeeld dat de afwaardering op een na emigratie verstrekte lening niet ten laste van Nederlands inkomen kon worden gebracht. De procedure betrof een aanmerkelijkbelanghouder, die na zijn emigratie naar België een lening verstrekte aan een deelneming van zijn in Nederland gevestigde bv. Een vordering aan de eigen bv valt onder de terbeschikkingstellingsregeling van box 1. Opbrengsten vormen resultaat uit overige werkzaamheden. Enkele jaren later waardeerde de aanmerkelijkbelanghouder de vordering af. Deze afwaardering verwerkte hij als een negatief resultaat uit overige werkzaamheden in zijn Nederlandse aangifte IB. De inspecteur weigerde de afwaardering in aanmerking te nemen. Op grond van het nationale recht kan een dergelijke afwaardering in beginsel ten laste van het resultaat uit overige werkzaamheden worden gebracht. Het verdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing met België verhinderde dat het verlies in Nederland ten laste van het inkomen werd gebracht, omdat het heffingsrecht aan België toekomt.
Het in het belastingverdrag opgenomen voorbehoud van het heffingsrecht is beperkt tot vermogensmutaties die zijn opgetreden tot het moment van emigratie. Voor de lening was bij emigratie geen conserverende aanslag opgelegd om de eenvoudige reden dat deze pas na de emigratie is verstrekt. De waardemutaties van de lening konden dus alleen na de emigratie zijn ontstaan. Dat betekent dat het afwaarderingsverlies niet ten laste van het Nederlandse inkomen kon komen.